Oei, sorry! Beetje late reactie

In het begin van klas 1 schenk ik aandacht aan 'het woordenboek.' Ik was vorig jaar namelijk zeer verbaasd toen ik erachter kwam dat leerlingen het woordenboek niet op een adequate manier gebruiken.
In onze methode staat in elk hoofdstuk een paragraaf Woordenschat. In elke paragraaf staan zo'n 20 woorden en/of uitdrukkingen c.q. spreekwoorden centraal.
Eerst lees ik een tekst hardop voor (fijn voor de leerling met dyslexie) en leerlingen mogen zeggen of zij een moeilijk woord al kennen. Als zij dit niet direct weten, horen ze het vaak wel aan de context. Het uitleggen is dan moeilijk, maar ik laat leerlingen elkaar helpen. "Wie kan X helpen met aanvullen?" Weten de leerlingen het niet? Ik bedenk dan een andere zin en ik maak gebruik van hun leefwereld. "Jij hanteert de Playstation 4 op de juiste manier. Wat betekent 'hanteert'?"
leerlingen gaan hierna zelf aan de slag met opdrachten maken. Ze nemen vaak de gemakkelijkste weg. "Mevrouw, wat betekent ....?" Ik heb zelf moeten trainen om het niet voor te zeggen. Ik zeg nu: "Je weet waar het woordenboek staat en je weet ook hoe het woordenboek werkt. Zoek het maar op."
In een opdracht moeten de leerlingen een woord/uitdrukking bij elkaar zoeken (of de betekenis uit de zin halen waarbij een woordraadstrategie centraal staat).Het boek zegt: "Schrijf de letter en het cijfer op." Dit doe ik niet, want mijninziens leert de leerling zo niet effectief. Een leerling moet bij mij het zo opschrijven:
Woord - betekenis
Uitdrukking - betekenis.Ze zijn langer bezig met schrijven, maar op deze manier zijn de hersenen meerdere keren met de nieuwe woorden bezig. Ook met het leren van de woordjes is dit handig. Zo hoeven de leerlingen niet alles weer bij elkaar te zoeken, maar kunnen ze zo de woordjes invoeren in bijvoorbeeld WRTS.
Leerlingen moeten ook zelf nakijken. Dit bespreek ik ook. "Jij had dit niet goed. Waar zat je denkfout?" Leerlingen reflecteren op hun gemaakte werk en denken nog eens na over de nieuwe woorden. De lessen hierna zet ik vijf woorden op het bord en moeten leerlingen opschrijven wat de woorden betekenen. Hoeveel wist jij er nog? Dit kun je eindeloos variëren: meerdere woorden, leerling woorden op het bord laten schrijven en klas schrijft op, leerlingen elkaar uit laten dagen. Dit soort spelletjes bedenk ik meestal ter plekke.
Ik merk aan klas 1 dat hun schrijfopdrachten veel beter zijn dan de geschreven teksten van klas 2 (zelfde niveau). In klas 1 hebben ze er nu een sport van gemaakt om dure woorden te gebruiken in hun tekst. Dit laatste mocht wel, maar dan moest je wel weten wat het betekende. In hun teksten klopte dit dan ook. Voorbeeld van een zelfgemaakte advertentie:
Te koop. In onze blokhut staat een prachtige mountainbike. De mountainbike heb ik veelal niet gebruikt en ziet er nog perfect uit. Dit is een zin uit een advertentie van een mavoleerling (klas 1).In klas 2 zijn de geschreven teksten wat kinderlijk en de leerlingen gebruiken veelal spreektaal. In klas 2 heb ik minder aan herhaling van woorden gedaan en dit zie ik nu terug.
Het is niet altijd haalbaar om veel aan woordenschat te doen. Ik probeer veel spelletjes te doen, voorlezen en te herhalen. Leerlingen lezen bij mij ook één lesuur in de week. Dit vinden sommige kinderen echt niet leuk. Zij mogen kiezen: 20 minuten lezen en daarna werken aan een extra paragraaf of het hele lesuur lezen. Voorlezen blijft een hit, maar is lastig uit te voeren. We moeten al zoveel en om nu elke les 10 minuten voor te lezen...Het zou ideaal zijn, maar vaak vergeet ik het ook.
Dus het komt neer op: spelletjes doen (vorm van herhaling) en (voor)lezen.