door jokiepokie op 17 sep 2002, 10:37
Een filosofiestrip
Materiaal
- voor elk kind een tekenvel verdeeld in vijf stroken
- tekenmateriaal
- Geef de kinderen een tekenvel dat is verdeeld in vijf stroken. Vertel dat ze vijf strips gaan tekenen. Zeg dat het geen gewone strips zijn die een verhaal vertellen, maar strips waarbij je van tevoren niet weet wat de volgende tekening wordt. De eerste tekening is voor iedereen gelijk, het onderwerp noemt u. Geef de kinderen eventueel een kopie van een blad waarop u iedere strook al in vijf gelijke stukken hebt verdeeld en in het eerste vakje een tekening hebt gemaakt. Daarna tekenen de kinderen waar ze bij dat onderwerp het eerst aan denken. Vervolgens tekenen ze waar ze bij de tweede tekening het eerst aan denken enzovoort. Zo ontstaat een strip die achter elkaar tekeningen laat zien van gedachten die steeds bij de kinderen opkwamen. Benadruk dat gedachten die in eerste instantie niets met het onderwerp te maken hebben wel getekend mogen worden. Afdwalende gedachten zijn dus toegestaan.
- Noem een onderwerp, bijvoorbeeld de school, vakantie, spelen, bang zijn, dromen. Op de bovenste strook tekenen alle kinderen iets over dit onderwerp. Hierna tekenen ze achter de eerste tekening waar ze als eerste bij dat onderwerp aan dachten. Vervolgens tekenen ze waar ze daarbij aan dachten. Op die manier ontstaat een strip van gedachten die zijn ontstaan door associaties met vorige gedachten.
- Als de kinderen klaar zijn, laat u hen vertellen of tonen wat ze als eerste getekend hebben. Op deze manier wordt duidelijk dat een onderwerp verschillende aspecten heeft. Vervolgens vertellen de kinderen waar ze bij dat onderwerp als eerste aan dachten. Daardoor wordt duidelijk dat een onderwerp tot verschillende gedachten kan leiden. Door te vertellen welke andere tekeningen gemaakt zijn, merken de kinderen dat gedachten verschillende wegen kunnen leiden. Soms zijn ze logisch, soms hebben ze ogenschijnlijk niets met elkaar te maken. Bespreek de totale strips aan de hand van vragen als:
Hoe heb jij het onderwerp getekend? Wijkt dat veel af van wat de anderen getekend hebben?
Waar dacht jij het eerst aan? Wijkt dat veel af van waar anderen aan dachten?
Welke gedachten kwamen daarna bij je op? Wat hebben die gedachten met elkaar te maken?
(Als het een onlogische gedachtegang lijkt, vertel dan dat er waarschijnlijk een reden moet zijn waarom een kind zo dacht.) - Trek met de kinderen conclusies over de gedachtegangen die getekend zijn. Hoe verschillend zijn ze? Hoe logisch zijn ze? (Moeten gedachten per se logisch zijn?) Blijkbaar denkt iedereen heel erg verschillend. (Of zijn er kinderen die praktisch dezelfde gedachtegang hadden? Hoe zou dat komen?)
- Laat de kinderen op dezelfde manier vier strips in de andere stroken tekenen, steeds over een ander onderwerp. Begin met een concreet onderwerp zoals school en eindig met een meer abstract onderwerp zoals dromen.
- Hang de strips op, zodat de kinderen in de loop van de volgende dagen op hun gemak de gedachtegang van de andere kinderen kunnen bekijken. Verwijs ernaar op momenten dat de kinderen hun gedachten ergens over moeten laten gaan om duidelijk te maken dat iedereen op een verschillende manier denkt.