Ik ben op dit moment bezig met mijn LIO en heb een groep 4. In deze groep 4 zit O. O. is een jonge jongen die Nederlands als tweede taal spreekt. Zijn woordenschat is onder de maat en hier loop ik met alles tegenaan. Nou loop ik er tegenaan wat ik van hem mag verwachten bij spelling. O. is pienter en kan woorden vloeiend overschrijven en ook woorden die hij gehad heeft gaan vrij goed, hij onthoudt wel veel. Veel van de opdrachten in het werkboek (Taalleesland) zijn echter in de vorm van een rebus of invullen in een zin. Bijvoorbeeld:
* Korte klanken: Op het plaatje staan bessen en daarbij staat esse = alle. Hij moet dus 'ballen' opschrijven.
* Woorden met –lijk: Vul in... Kies uit eerlijk, heerlijk, vrolijk etc. "Dat is niet ___, maar heel gemeen!" (eerlijk)
Hij weet bijvoorbeeld niet wat er op het plaatje staat, waardoor hij het niet in kan vullen. Ook weet hij niet wat de woorden met –lijk betekenen, waardoor hij bijvoorbeeld heerlijk invult. Aan de ene kant denk ik ‘Als hij het maar goed schrijft, het is spelling’, maar aan de andere kant denk ik ook ‘Ik keur het bij de rest ook fout als het in de verkeerde zin staat, waarom zou ik dat van hem wel accepteren?’. Ook vind ik dat het belangrijk is dat hij de betekenis wel kent. Daar komt nog bij dat hij het dus bij spelling wel goed schrijft, maar als we met taal bezig zijn, schrijft hij dezelfde woorden zo weer fout, ik vermoed doordat we bij spelling specifiek met die regel bezig zijn en bij taal niet.
Mijn vragen:
* Welke verwachting moet ik hebben bij spelling? Wel of niet of de goede plek invullen? En hoe zorg ik dat hij de rebussen wel kan maken?
* Hoe werk ik aan zijn woordenschat? Het is verder een klas waarbij ik veel bezig ben met verlengde instructie en 1-op-1 begeleiding of uitleg.
* Kan ik dit combineren, bijvoorbeeld door tijdens de spellingles aan zijn woordenschat te werken mbv een maatje?